Observatorium (1955) • Gouache op papier • 20 x 27 cm • Gesigneerd en gedateerd ‘Jaap Mooy ,55’
Herkomst: Particuliere collectie Amersfoort
Rijksmuseum Amsterdam: Jaap Mooy • Observatorium (1955) • Tekening/gouache • 32,5 x 49,5 cm • Objectnummer RP-T-2010-43-341
Deze gouache was te koop • Verkocht
Jaap Mooy (1915-1987) was een ‘outsider artist’ die zijn leven lang in Bergen woonde. Nog werkzaam als smid en bankwerker, raakte hij in de ban van het maken van kunst en de levenshouding van Bergense kunstenaars die hij geregeld trof in het café. Het betekende het begin van een eigenzinnig kunstenaarschap. Hoewel Mooy nadacht over een inschrijving aan de academie, volgde hij het advies van Charlie Toorop en haar omgeving, om autodidact te blijven.
Vroeg werk uit de jaren dertig zijn fotocollages en kleine assemblages, die hij zelf kijkkasten noemde. Later werkte Mooy in de stijl van Cobra. Hij was goed bevriend met Lucebert en zou in de jaren zestig ook met Karel Appel en Lucebert exposeren in het Nederlandse paviljoen op de Biënnale van Venetië. De uitnodiging om lid te worden van Cobra sloeg hij voor die tijd al af, Mooy wilde niet bij een groep horen en een eigen taal blijven spreken.
Bekender werd hij vanaf de late jaren vijftig met zijn schrootbeelden en -tekeningen, waarvoor hij een compleet eigen techniek had; meesterlijk vaardig en met grote zeggingskracht. Mooy was getekend door de oorlog en koos, gefascineerd door zowel schoonheid als rotzooi, voor het werken met afval. De beelden zouden hem in de jaren ’60 waardering brengen in Duitsland en Amerika.
Zijn naam vestigen deed Mooy vervolgens niet. Als stijl vast kwam te liggen kon het niet meer vrij zijn. Met die opvatting ondermijnde hij zijn eigen handschrift en maakte hij het moeilijk voor zichzelf om een plek tussen de gevestigde orde te krijgen. Liever bleef hij strijden tegen de macht. Kunst maken was voor hem geen doel, Mooy wilde mensen bewust maken van mensenrechten, dictaturen en onderdrukking. Hij wilde blijven reageren op de buitenwereld.
De Bergenaar zou ook nog een abstracte periode kennen. Latere beelden vertonen raakvlakken met het absurdisme, waarin de waanzin van het dagelijks leven een terugkerend motief is.