Jong paar (1968) • Brons • Gieting 5/9 • 54 x 38 x 12 cm
Herkomst: Nalatenschap Joop en May Hobijn-Roth, Beelden aan de Vecht
Literatuur: Anne Berk, Beatrix Hartkamp, Jeroen Meefout, Jan Teeuwisse, Nelleke van Zeeland, ‘Jan Meefout Monografie’, Zwolle 2010, pp. 49, 114, no. 106, Geïllustreerd
Dit beeld was te koop • Verkocht
In de naoorlogse decennia, waarin de kunst zich razendsnel vernieuwde met stromingen als Cobra en later Zero, produceerde Jan Meefout een uiterst consistent en tijdloos oeuvre. Eerder dan ontwikkeling, kenmerkt het zich door vakmanschap. Hij was een meester in het eeuwenoude houtsnijden en steenhakken en inspiratie putte hij al vroeg uit antieke Egyptische kunst; met geometrische vormen, ruwe materialen, statische figuren en op zichzelf staande vrouwenbeelden. Uiteindelijk maakte de geïsoleerde beeldhouwer zo’n tweehonderd beelden, waarin de vrouwfiguur het hoofdonderwerp was. Hij zag haar als sensueel, verleidelijk en de kern van al het leven. Steeds raakte hij geïnspireerd door de schoonheid, de liefde en het leven, dat hij doorgaans ‘en taille direct’ omzette in droombeelden en archetypen van vrouwen. Daar kwam geen model bij kijken.
Binnen het oeuvre trad in de jaren zestig toch een geleidelijke overgang op; van een hoekiger beeldtaal naar een naturalistischer vormgeving met ronde vormen. Tot die tijd was het materiaal voor een groot deel bepalend voor zijn voorstellingen. Die bleven gesloten, conform de anekdote die hij graag vertelde aan zijn studenten: ‘Een Chinese keizer had een kostbaar stuk jade en gaf dit aan een beeldhouwer met de opdracht er iets moois uit te snijden, maar zo min mogelijk van de jade verloren te laten gaan. Na verloop van tijd keerde de beeldhouwer naar het hof terug en overhandigde de keizer een vogel van jade en een vingerhoed met gruis: al het afval van de steen.’ Van een eerbiedwaardige steen, die miljoenen jaren nodig heeft gehad om te worden wat hij is, moest volgens Meefout zo min mogelijk verloren gaan.
Meefouts meest monumentale stukken bevinden zich echter in een soort transitieperiode, die grofweg tot 1970 duurde. De beelden gaan nog steeds uit van de ruwe vorm van het materiaal, maar tarten de blokvorm. Jong paar is hier misschien wel het belangrijkste voorbeeld van. Meefout speelde met de vorm door het tweetal allebei aan de andere kant van het bankje te laten zitten. De man kijkt schuin over zijn schouder naar de vrouw die op haar beurt wegkijkt. Hierdoor komt er een lijn in het beeld en loopt de beweging door tot buiten de rechthoekige grondvorm.
De teakhoutenversie van Jong paar maakte in 2010 deel uit van de overzichttentoonstelling Jan Meefout in Beelden aan Zee, dat tevens veel werk van hem bezit. Daarbij verscheen een gelijknamige monografie waarin het beeld paginagroot staat afgebeeld.