Theresia van der Pant

Fluitspeelster (1951) • Brons (3 gietsels) • 44 x 17 x 16 cm

Herkomst: Kunsthandel M.L. de Boer, Amsterdam • Collectie M. de Smet

Literatuur: R. van der Linden, R. van Put, ‘Theresia van der Pant, Beeldhouwster/Sculptress.’, Amsterdam 1989, p. 53

Dit beeld was te koop • Verkocht

Na de Rijksakademie ging Van der Pant in de leer bij de Belgische meester Oscar Jespers (1887-1979). Jespers was een internationaal georiënteerde beeldhouwer die door de jaren verschillende paden had bewandeld: primitief, abstract, art deco, kubistisch, expressionistisch en klassiek monumentaal. Hij had voorkeur voor een gesloten opbouw van het beeld, met eerbied voor het organisch gegroeide materiaal waaruit het gehouwen is. Het leeuwendeel van zijn oeuvre hakte Jespers in steen. Van der Pant, die zelf ook meer hakker dan modelleur was, leerde van Jespers beter te kijken en over het effect van licht op vorm. Een gladde vorm vangt het licht heel anders dan een verbrokkelde vorm. Contrast tussen beiden bleef Van der Pant in haar hele oeuvre gebruiken.

In de aanloop naar Van der Pants Vlaamse leergang, was Jespers zelf geleidelijk aan klassieker gaan werken. Dat kwam doordat hij van overheidswege opdrachten kreeg voor monumentale reliëfs. In 1945 begon Jespers een reeks vrouwenfiguren in brons die minder realistisch zijn uitgewerkt. De volumes werden in vrijheid tegen elkaar afgewogen en verbeelden de vrouw als een mythe van vruchtbaarheid en harmonie. Van der Pant bleef niet onberoerd door de serie. In het najaar van 1951, eenmaal terug in Amsterdam, maakte zij ook een vrouwenfiguur in brons: Fluitspeelster

Het beeld is bescheidener van formaat dan de vrouwen van Jespers. Ze heeft niet getracht de natuur na te bootsen; gezichtsuitdrukking, plooivallen of andere onbelangrijke details zijn achterwege gelaten. De volle, haast geometrische vormen van de hoed, jurk en het lichaam, vloeien met zachte rondingen in elkaar over, waardoor ze een evenwicht bereiken. Er zit spanning in, maar de algehele indruk is ingetogen. Het beeld geeft blijk van Jespers’ opvatting dat een beeld de ruimte om zich heen aan zich dient te binden door er weerstand aan te bieden. Het mag zich er niet in uitstrekken, maar moet streng zijn eigen wereld afbakenen.