Liggende bison (1982) • Terracotta, 14 x 18 x 10 cm • Gemarkeerd ‘PANT’, ‘1-8’ (onderzijde)
Herkomst: Uit de collectie van een sculptuur verzamelaar
Dit beeld was te koop • Verkocht
In 1975 deed de bizon zijn intrede in het oeuvre van Theresia van der Pant (1924-2013). Dat kwam voort uit een ontmoeting met het dier tijdens een winters wandelingetje door Artis. ‘Hij was roestbruin en door het ademen in de vrieskou kwamen er enorme stoomwolken uit zijn neusgaten. Hij stond doodstil en maakte zo’n indruk op me dat hij later, in mijn fantasie, steeds groter werd. Ik heb toen een beeld van een bizon gemaakt en nog een beeld en uiteindelijk groeide het uit tot kuddes van kleine bizons. Ik was geïntrigeerd door dat kolossale lijf op die ranke poten. En het wonderbaarlijke is; als je hem van opzij ziet is het één bonk kracht met die hoge rug en sterke kop, maar van achteren gezien is het lichaam juist heel tenger. Plastisch gezien gaf me dat veel mogelijkheden. Ik maakte één bizon in brons, de andere in terracotta omdat de kleur van brons toch niet de goede uitstraling had.
Van der Pants werkwijze van ‘kijken-onthouden-nog eens kijken’ en haar neiging om de essentie van haar onderwerp te vinden, komt bijzonder goed tot uiting in de verschillende bizons die ze in ruim tien jaar vervaardigde. In het oeuvre van Van der Pant laat deze serie zich bij uitstek volgen in haar experimenteren met textuur en massa. De ontwikkeling binnen dit thema is in de basis representatief voor haar hele evolutie en het zoeken naar semi-abstracte expressievormen. Om te beginnen omdat de natuur nog een prettig handvat was bij de totstandkoming van de eerste versies: goeie anatomische verhoudingen, uitwerking van hoorns en staart en rullige plekken ter verbeelding van de harige vacht. Dat is vergelijkbaar met de vroege diersculpturen. Maar ondanks het natuurlijke vertrekpunt benaderde Van der Pant de bizon als een ‘hakker’, met aandacht voor de grote vorm en de bewerking van de huid. Dat blijkt onder meer uit een meter lange variant voor de Amro Bank in Purmerend, waar ze de woeste uitstraling van het dier nog beter wist te vangen. De contouren bleven strak, maar de huidafwerking werd levendiger door glad af te wisselen met verbrokkeld reliëf. Deze techniek raakt aan Jespers lessen over lichtval op de beelden van Rodin versus Maillol. Van der Pant speelde daar al sinds haar Fluitspeelster mee en deed dat sindsdien in veel beelden in meer of mindere mate. Een roes op een jurk, veren van een vogel of de vinnen van een vis, ze gebruikte zowel de stugheid als de bewerkelijkheid van gips om de juiste suggesties te wekken. De contrasten die Van der Pant daarmee in brons realiseerde zijn haast schilderachtig, ze vertonen een zekere pasteusiteit en variaties in kleur door middel van behendig patineren. Met het uitbeelden van de bizon in klei wist Van der Pant nog dichter bij de essentie van haar model te komen.
De aardkleur van terracotta hielp mee, evenals de ruige bewerkingsmogelijkheden die het materiaal in ongebakken toestand biedt. Deze beelden geven net als echte bizons, de indruk door de aarde zelf voortgebracht te zijn. Ze hebben iets primitiefs dat verwantschap oproept met prehistorische grotschilderingen. Dat zijn overwegend afbeeldingen van paarden, rendieren, zwijnen en bizons. Ook die laten duidelijke contourlijnen zien en zijn uitgevoerd in aardkleuren, aangebracht op rots. Daarnaast hebben ze overdreven proporties waardoor ze niet de exacte werkelijkheid verbeelden. De schilderingen werden immers uit het hoofd vervaardigd. Dat was voor Van der Pant in principe niet anders. Ze gebruikte haar eigen fantasie om niet alleen de bronshuid kracht bij te zetten, ze maakte ook de zware kop, hoge schouderbult en bonte vacht steeds robuuster ten aanzien van het dunne en kale achterstel. De voorpoten van het dier verdwenen haast geheel in laaghangend pels. In de jaren voorafgaand aan deze beelden was Athur Spronken op een vergelijkbare manier paarden aan het deformeren. Het krachtige lichaam van het paard was zijn basis, die gaf hij zeer expressief en geladen weer. Draaiingen en verdikkingen zorgden voor spanning van top tot teen. In zijn ontwikkeling richting abstractie werden benen steeds ondergeschikter, ze kwamen los van de grond of verdwenen zelfs helemaal. Zover zou het met de bizons niet komen, maar de grenzen werden duidelijk verlegd. Zeker wanneer Van der Pant een liggende bizon vervaardigde. De almaar korter wordende poten zijn hier helemaal niet meer zichtbaar. Enkel het lichaam, dat in een lichte draai is neergelegd, steekt nog omhoog als een rots uit de zee.